Schadevergoeding: Strafrecht versus civiel recht?

Regelmatig krijg ik de vraag hoe het strafrecht en het civiele recht zich met elkaar verhouden. Meer in het bijzonder stellen ondernemers – die bijvoorbeeld slachtoffer zijn geworden van oplichting – de vraag: “Kan ik de schade die ik heb geleden, via het strafrechtelijke traject claimen?”

Dat kan. Op die manier wordt er voorzien in een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit, zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld, zonder een aparte procedure. Er zitten echter wel een paar haken en ogen aan.

Benadeelde partij in het strafproces
Voorop staat dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Dat betekent dat dit voor derden, die indirect schade hebben geleden door het handelen van een verdachte, niet mogelijk is. Voor hen ligt het op de weg om een schadevergoeding via het civiele recht te vorderen.

Bij de beantwoording van de vraag of de vordering van de benadeelde partij in het strafproces toewijsbaar is, zijn de civiele regels omtrent bewijslast en bewijslevering van toepassing.

Bewijslast
In strafrechtelijke procedures is het aan het openbaar ministerie om bewijs te leveren. Met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel, is het aan de benadeelde partij (het slachtoffer) zelf om de feiten en omstandigheden te stellen die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. De vordering kan vervolgens door de verdachte – al dan niet onderbouwd – worden betwist.

Als de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist, dan zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de vordering toewijsbaar is. Dat kan het geval zijn, als de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.

Onevenredige belasting van het strafproces
Dat is waar de moeilijkheid komt kijken. In het strafproces blijkt voor deze civielrechtelijke afweging regelmatig onvoldoende plaats. Dit komt doordat de strafrechter uiteraard ook (of juist) een oordeel moet geven over de strafzaak zelf. Een strafrechter is er al vrij snel niet zeker genoeg van dat beide partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten ten aanzien van de schadevergoeding naar voren te brengen. Dit zou nader onderzoek vergen, hetgeen volgens de strafrechter zou kunnen resulteren in een ‘onevenredige belasting van de strafprocedure’. De benadeelde partij wordt dan vervolgens niet-ontvankelijk verklaard en wordt dan alsnog naar de civiele rechter verwezen.

Een strafrechter kan ook oordelen dat een deel van de schadevordering wel toewijsbaar is, maar dat het overige deel van de vordering teveel vraagt van het strafproces. Voor het overige deel is de benadeelde partij dan alsnog aangewezen op de civiele rechter.

Hier staat tegenover dat de Hoge Raad er recent op heeft gewezen dat strafrechters, niet vaker dan nodig, een benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk mogen verklaren, met als reden dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren (ECLI:NL:HR:2019:793).

Met het oog op deze recente uitspraak kan het dus wel degelijk succes hebben uw schadevergoeding via het strafrechtelijke traject te vorderen.

Mocht u zich afvragen of uw (schade)vordering past in het strafrechtelijke traject, of heeft u vragen over andere aspecten van het strafrecht? Neemt u dan vrijblijvend contact op met één van onze specialisten op dit rechtsgebied.

Neem direct contact op

 

Heeft u een kwestie of een vraag?

Bel 06 – 528 659 02 of laat uw gegevens achter